Iedere week schrijft Dion van Meel een ode aan de Kelderklasse. Aan onze onvoorwaardelijke liefde voor knollenvelden, harde ballen en bier. Van Meel staat aan de zijlijn en geeft commentaar. ’t Zit ‘m in de details. Deze week: een ode aan de muur.

Scheidsie, man! Hij liep tegen ‘m aan! Niks aan ’t handje! Hoe kon je dat nou zien vanaf die cirkel!’ 

Dit is Jan. Jan is keeper. Jan is even boos, maar als Jan terug op zijn lijn staat, moet hij een muur gaan neerzetten. Want dat is wat keepers doen: muren neerzetten bij een vrije trap tegen. Ook al hebben ze geen idee hoe.

‘Jan, hoeveel man?’

Dit is Ronald. Ronald wil alles goed georganiseerd hebben en is chef teamuitjes en boetepot, maar Ronald moet op dit moment de controle even laten aan keeper Jan.

‘Wát hoeveel man?’

‘In de muur! Hoeveel man in de muur!’

‘Jij in ieder geval niet, kleine opdonder! Haha!’ 

‘Godver Jan, wie dan wel?!’

‘Eh… Henk, Wallie … eh… Dildo, Lau ennn… Bram.’

‘Bram is er niet vandaag!’

‘Oh nee, kut. Eh…Bert dan. Bert in de muur!’

‘Bert zit op de bank.’

‘Godver. Vier man dan! Vier man muur!

Daar staat –ie: de muur. Het muurtje. Het blok. Met mannen erin als Lau, Wallie, Henk en Dildo. Volwassen mannen die nooit luisteren naar hun keeper maar als er een muur wordt neergezet, nooit weigeren. Mannen die niet vanwege hun postuur in de muur staan, maar toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plek stonden toen de overtreding werd gemaakt. Nu moeten zij in de muur, zij die normaliter ieder duel uit de weg gaan, maar nu moeten zorgen dat de bal niet langs, maar vol óp hen komt. Want alleen daarom sta je in de muur: omdat de bal dan vól op je kan worden geschoten. En dat gebeurt vaak.

In de Kelderklasse is geen middenweg. Hier gaan vrije trappen snoeihard over het vangnet, lafjes rollend over de zijlijn, via de grabbelende keeper over de doellijn, prachtig per ongeluk in de haak óf: vol in de muur. Wij zijn geen Roberto Carlos, Ronaldo of Van Persie. Onze vrije trappen bieden geen zekerheid. Daarom mikken ervaren Kelderklassevrijetrappennemers nooit op een haak, hoe graag ze dat ook zouden willen. Zij mikken op die muur. Op een flapoor, een dikke kop of een balzak. In de hoop dat het leer alsnog lekker die haak in zal vliegen.

Kijk eens gewoon wat langer naar zo’n muur. Kijk naar al die helden op een rij. Als kleine kinderen tegen elkaar aangeplakt in een veel te kleine trein tijdens de ochtendspits. De ene hand De Grote Zaak beschermend, de andere het borstkastje, omdat zo’n vijfje lelijk zeer kan doen. Kijk ze daar staan op 6 meter van de bal, omdat die scheids met z’n kleine pootjes weer eens 9 meter 15 probeerde uit te meten.

Uren kan ik kijken naar zo’n beeld. Zo’n beeld van een voetbalmuur, dichtgemetseld door een keeper die het zicht op de bal totaal is verloren, omdat ’t hem niet alleen ontbreekt aan een goed stel plakkende handschoenen, maar ook aan ruimtelijk inzicht.

Een muur in actie is als een schilderij in Kelderklassicistische stijl.

‘Jan, goed zo?’

‘Ja hoor, prima.’

‘Je ziet de bal toch niet zo, man!’

‘O dat bedoel je. Klein beetje naar links. Links. Links. Links. Links. Nee terug, rechts, rechts, rechts. Links. En een stapje naar voren! En een stapje terug!’

‘Godver, Jan! Is ‘t nou goed?!’

‘Ja ja.’

Ik geniet het meest van het moment dat de bal getrapt wordt en de muur in beweging komt. Normaal ogende mannen blijken in een muur altijd plots te transformeren in volslagen motorisch gestoorde idioten. Armen vliegen naar links en rechts, gezichten vertrekken alsof hun hoofden in een windturbine worden gestopt en knieën worden ingetrokken als bij een prijsvechtervliegtuig in heftige turbulentie. Maar hier is geen turbulentie. Hier wordt een vrije trap genomen door een man die zelf ook wel weet dat –ie vroeger een prima trap had, maar tegenwoordig zes van de acht ballen zelf kan gaan halen. Het is die angst. Die angst in die muur.

Van mij mag er daarom best wat vaker geapplaudisseerd worden voor een muurtje. Zij zijn het die even hun leven geven door hun lichaam in de strijd te gooien. Zij zijn het die zich ongewild in the line of fire begeven. Zij, de helden van de muur, zijn het cement, de blokkade, het slot op de toegang naar het doel. Eer hen daarom. Geef ze schouderklopjes. Dep hun bloedlippen. Til ze op en hang ze achterover om hun balletjes in te laten dalen als het zover is gekomen. We hebben ze nodig.

En die vrije trap? Die werd slecht genomen, ging dwars door de muur en belandde binnenkant paal lelijk in het netje achter Jan. Henk dook weg; hij had net z’n verstandskies laten trekken. Ook helden kennen angst.

De Kelderklasse