Iedere week schrijft Dion van Meel een ode aan de Kelderklasse. Aan onze onvoorwaardelijke liefde voor knollenvelden, harde ballen en bier. Van Meel staat aan de zijlijn en geeft commentaar. ’t Zit ‘m in de details. Deze week: een ode aan lauwe thee.

“Een bakkie thee asjeblieft.”

Het is het laatste weekend van de zomerstop. M’n vriendin wilde naar de stad en ik ben akkoord gegaan. Stom. Het is vroeg, wat sowieso al klote is, maar in het weekend nog kloteriger omdat het op deze onmenselijk vroege tijdstippen nooit de backs zijn, maar altijd de scootmobielen en kinderwagens die m’n enkels doormidden proberen te zagen.

Inmiddels heb ik vijf koffie op. Een dubbele espresso en 3 lungo; het duurde effe voor ze klaar was. Nu zit ik in een hippe theetent waar Hollandse serveersters enorm Amerikaans proberen te zijn, uit te rusten van de eerste helft in de wedstrijd tegen FC Winkelstraat en bestel ik een bakkie thee, terwijl ik eigenlijk al een half uur moet schijten van die vijf koffie, maar dat hier niet durf.

“Welke thee wil je? Ik heb rooibos…” Ik knik, nog vóór ze de volgende berg theebladeren op wil gaan noemen. Ze ziet het niet, te gefocust op d’r theelijst. “Ik heb matcha”, zegt ze Amerikaans kreunend, “een enorm fijn theepoeder met de structuur van bloem, en Pu-erh, een thee afkomstig uit China, het is een zwarte thee die ook wel ‘rode thee’ genoemd wordt vanwege haar roodachtige kleur die de thee na het trekken krijgt.” Heb ik ook weleens last van, schiet het door m’n hoofd. M’n teamgenoten zouden hebben gegniffeld bij een grap van dit niveau, maar ik besluit ‘m voor mezelf te houden. Ik kan het niet laten om bij iedere theesoort aan voetbal te denken. “Ik heb Chai ui Japan…” Iniesta, bij Vissel Kobe eindelijk de grootste in kwaliteit én lengte, “Mate…” Messi, Argeninië, mooi shirt, slecht team “…en Cha.”

“Tja, wat zal ik eens nemen.” Ik maak de woordgrap per ongeluk hardop. Ze snapt ‘m niet, waarschijnlijk nog te gefocust op het krijtbord achter haar dat vol staat met hippe Chinese en Engelse theetermen. Of gewoon minder intelligent. Of humorloos. Of alle drie. Ik merk dat ik lichtelijk geïrriteerd raak. M’n vriendin ook. Om mij.

“Daarnaast hebben we recent de theeën uit India, Nepal en Gualalumpur aan ons assortiment toegevoegd.”

“So, je heb een eind moeten fietsen.” Nóg een grap hardop, ook deze geef ik een voldoende, maar ook deze komt niet aan aan en wéér zucht m’n vriendin.

“Weet je wat? Doe maar een koffie.”

“Man, je hebt net 3 koffie op!”

“Vijf,” corrigeer ik m’n baas, “en ik ga nu even Bogarde uit de selectie zetten. Excuseer.” Weer een zucht. De nep-Amerikaanse zucht mee.

Ik ben er klaar mee. Met die gehele zomerstop. Met die vermoeiende gesprekken, die veel te hippe tentjes en die godsgruwelijk ingewikkelde thee. Ik wil weer de wei in. Lelijk voetballen met mooie gasten. Ik wil niet meer struinen op een markt, kijken naar een vervallen ruïne of m’n poten verbranden op een zandstrand. Lang verlangde ik daarnaar, maar nu wil ik weer gewoon een veld met twee doelen, een partijdige grens, een dikke scheids in een te klein shirtje en een te harde bal in de vorm van een ei. Ik wil weer staan tussen kuilen, molshopen en kromgetrokken lijnen. Ik wil weer een frikadel op een half ontdooid broodje met te veel mayo en een koude Juup terwijl ik nog nazweet van het douchen onder een pisstraal. Ik verlang zelfs weer naar een schaafwond die vastplakt aan m’n spijkerbroek.

Maar bovenal wil ik thee. Geen thee uit een hippe theetent, maar gewone thee. Gewone, laffe en lauwe thee uit een lelijke oude kan, geschonken in een inmiddels licht gesmolten plastic bekertje. Met een suikerklontje en een roerstaafje erin. Niet hier, niet op een strand of in een fancy hotel. Ik wil weer lauwe thee in een kleedkamer. Hoe warm of koud het ook is.

bron: dekelderklasse.nl